De roodgele vlammenzee in duiken, dat is wat brandweervrouw Marjolein Wittebrood het liefste doet. Waar de meeste van ons gillend wegrennen, vindt Marjolein het juist fantastisch als ze een brand mag blussen. Ik spreek met haar op de brandweerkazerne in Alkmaar. Ze geeft me een klein kijkje in het leven van de brandweerlieden en vertelt hoe het is om brandweervrouw te zijn.
Liever luisteren dan lezen?
Dit interview is ook opgenomen als podcast. Zoek ‘Werken aan je Geluk’ op in jouw podcast app of luister hieronder het hele interview met Marjolein.
Hieronder lees je een deel van het interview uitgeschreven terug.
Hoe kom je bij de brandweer?
Brandweerman of -vrouw staat bij veel kinderen hoog op het ‘wat wil je later worden’ lijstje. Maar niet bij Marjolein.
“Ik riep iedere week een ander beroep.”
Na verschillende banen in de communicatiewereld, wist ze dat ze daar nooit echt haar draai zou vinden.
“Ik kon wel omschrijven wat ik wilde. Ik wilde graag in een team werken, ik wilde fysiek bezig zijn en ik wilde andere mensen helpen. Maar wat is dat dan? En op een dag stond stond er een stukje in de krant met als titel ‘Meer vrouwen bij de brandweer gezocht’ en dat was een eureka momentje.”
Als je bij de brandweer wilt, dan moet je een opleiding tot brandweerlid gedaan hebben. Maar Marjolein had geluk en werd toegelaten tot het opleidingstraject van Schiphol Airport.
“Die mazzel heb ik gehad dat ik daar 7 maanden vol aan de bak kon om alle papieren te halen.”
Hiervoor moest ze toen wel haar baan opgeven. Dat is een behoorlijke sprong in het diepe en die pakte voor Marjolein gelukkig goed uit.
24 uur op elkaars lip
Bij de brandweer draaien ze 24 uursdiensten.
“We beginnen om half 8 ‘s ochtends en we eindigen om half 8 ‘s ochtends. Je hebt ook af en toe dagdiensten, maar het grootste deel zijn de 24 uursdiensten.”
Dat zijn lange dagen en al die tijd ben je ook omringd door je collega’s.
“Je collega’s daar deel je alles mee, want je zit 24 uur op elkaars lip. We slapen hier, we eten hier en we voeren ons werk uit.”
Geen wonder dus dat dit vaak hechte teams zijn. Marjolein omschrijft de kazerne dan ook als haar tweede thuis.
Als het alarm gaat
Van het alarm schrikt Marjolein als ervaren brandweervrouw niet.
“Het is geen schrikken. Het is meer een soort alertheid van ‘Oh, we moeten wat gaan doen’. Dat zit er echt ingedrild. Iedereen weet wat die moet doen als het alarm gaat. Je weet dat je naar het voertuig moet, dat je je pak aan moet doen. Je weet wat jouw positie in de auto is, dus iedereen stapt ook aan de goede kant in. De chauffeur zorgt dat we op de juiste plek komen.”
Zo’n alarm kan echt op elk moment van de dag gaan. Als het uitkomt, maar ook als het niet uitkomt.
“Dus het moment dat je net naar het toilet gaat of dat je net onder de douche staat met je haar in de shampoo.”
Ook dan moeten ze meteen reageren. Ook al sta je net rustig je haar te wassen.
“Ik gebruik meestal nog 3 tellen om hetgeen wat in mijn gezicht zit van me af te spoelen en daarna moet je onder de douche vandaan.”
Zelfs afdrogen is dan een overbodige luxe vertelt Marjolein.
“Je moet je voeten afdrogen, want je moet je sokken kunnen aandoen om in je laarzen te komen. En de rest dat trek je maar gewoon aan en dan is het naar beneden toe sprinten.”
En dat sprinten gaat niet via de bekende brandweerpaal.
“De glijpaal is iets van vroeger en nog heel leuk voor in de films en series, maar arbo technisch is die afgeschaft. Dat mag niet meer omdat het eigenlijk veel te gevaarlijk is.”
Dus sprinten ze de trap af en trekken ze hun pak zo snel mogelijk aan. Dan stappen ze de auto in onderweg naar het gevaar.
Iedereen kent zijn plek in de auto
Elke seconde telt bij de brandweer. Daarom weet iedereen zijn plek in de auto en welke taken daarbij horen.
“‘s Ochtends hebben we altijd een briefing. Dan vertelt de bevelvoerder van die dag wat de werkzaamheden zijn en dan krijg je ook te horen of je chauffeur bent of nummer 1, 2, 3 of 4.”
Iedereen op de kazerne in Alkmaar kan zowel chauffeur zijn als achterin de auto zitten. Deze rollen wisselen ze ook af.
“Dat rouleert. Aan het eind van het jaar kun je ons rooster pakken en dan kun je tellen hoe vaak iedereen nummer 1, 2, 3, 4 en chauffeur is geweest. Dat komt ongeveer zo uit dat het een beetje gelijk is.”
Marjolein zit het liefst achterin de auto.
“Dat klinkt altijd heel cru, maar als je een woningbrand hebt dan wil je toch wel heel graag naar binnen. Hoe naar het ook is voor de eigenaar van het pand, dat is wel waarvoor wij zijn opgeleid. En dat vinden wij ook mooi om te doen. Maar als we echt een stukje moeten rijden met de blauwe lampen aan, dat is ook altijd wel heel erg leuk. Dus ik zeg altijd: ‘het liefst wil ik de prio 1 ritten doen, dus met de blauwe lampen en het alarm aan. En als ik uitstap dan wil ik nummer 1, 2, 3 of 4 zijn, want dan mag ik aan het werk.”
Een huis blussen
Op het moment dat ze een melding krijgen van een brandend huis, dan vliegen alle brandweerlieden de auto in.
“In de auto probeert de bevelvoerder al zoveel mogelijk informatie te vergaren. Dat gaat via de alarmcentrale. Soms heb je een ontzettend goede melder die al heel veel informatie kan verschaffen. Om wat voor pand gaat het, is het een woning of een appartement? Op de hoeveelste verdieping moeten we zijn? Hebben we met een houten gebouwtje of een stenen woning te maken? Heel belangrijk: zijn er mensen binnen? Is er bekend wat er brandt en hoe het ontstaan is?”
Dit is allemaal ontzettend belangrijke informatie voor de brandweer, want dan kunnen ze zich beter voorbereiden op wat ze moeten doen als ze eenmaal aankomen bij de brand.
“Is er bijvoorbeeld iemand met een sigaret in de handen op bed in slaap gevallen, dan weet je dat je waarschijnlijk naar een hogere verdieping moet.”
Op de redding
In de auto zitten ze met z’n vieren of met z’n zessen. Als dit team te horen heeft gekregen dat er mensen in een brandend pand aanwezig zijn, dan gaan ze ‘op de redding’. Dan weten ze dus dat ze het pand in moeten om mensen eruit te halen. Daarom is het heel belangrijk om te weten hoeveel mensen er in het pand zijn, waar zij zitten en of zij zelfredzaam zijn.
“Als iemand niet zelfredzaam is, bijvoorbeeld een rolstoelgebruiker die op de eerste verdieping zit, dat is ook voor ons een extra uitdaging. Maar dan weten we wel waar we moeten gaan zoeken.”
Als ze zeker weten dat er mensen binnen zijn, dan is de kans groot dat ze meteen met 4 brandweerlieden naar binnen gaan.
“In ieder geval twee man, uiteraard met een straal water.”
De andere twee kunnen dan een rondom verkenning gaan doen om te kijken waar het precies brandt en of er nog andere uitgangen zijn.
“Waterwinning moet ook gereed gemaakt worden. We hebben wel water bij ons in de auto, maar dat is niet onuitputtelijk. Nummer 1 en 2 gaan naar binnen en die zullen zo veilig mogelijk proberen een weg te banen en te zoeken naar het slachtoffer.”
Nummer 1 en 2 in het team mogen dus als eerste het spannendste werk doen, maar alle handjes zijn nodig. Zeker bij een brand.
Prioriteit ligt bij het slachtoffer
Brandweerlieden zijn altijd minimaal met z’n tweeën.
“Je gaat nooit alleen een pand in.”
Als ze weten dat er een slachtoffer is dat zichzelf niet naar buiten kan krijgen, dan gaan ze het eerst met z’n tweeën proberen.
“Mocht dat echt niet lukken, dan hebben we altijd nog een sleepmatras. Dat is een soort brancard, maar deze kan over de grond heen slepen. Is het op de begane grond en mocht het vrij toegankelijk zijn, dan kan dat. Ben je op de eerste verdieping, dan wordt het een stuk lastiger. Kom je in een woning van iemand met een verzamelwoede, dan weet je dat je niet zomaar over de grond kan gaan slepen. Daar is dan waarschijnlijk de ruimte niet voor.”
Als ze in een brandend pand zijn, dan letten ze natuurlijk op hun eigen veiligheid.
“We hebben een regel ‘eigen veiligheid eerst’, maar voor hoever gaat die vlieger op op het moment dat we een brandende woning binnentreden? De prioriteit ligt toch altijd bij de persoon die naar buiten toe moet. Dus op het moment dat je die persoon gevonden hebt check je of die nog aanspreekbaar is en kan die nog op z’n benen staan, dan neem je die zo snel mogelijk mee naar buiten. Maar het kan ook zijn dat iemand al bewusteloos op de grond ligt. Zo’n persoon zal dan naar buiten getild moeten worden en dat is dan prioriteit nummer 1.”
Marjolein vertelt dat ze door hun kleding meer aankunnen dan een ander, maar ze gaan niet ten koste van alles door.
“Het kan zijn dat je bevelvoerder een gil geeft dat iedereen nú naar buiten moet. Bijvoorbeeld omdat er tekenen zijn van instorting. Of je ziet zelf dat de boel gaat instorten en je ziet dat je anders niet meer wegkomt. Maar als het alleen om vlammen gaat, waar we in principe nog doorheen kunnen, ja dan gaan we daar nog doorheen om iemand te zoeken.”
Met zo’n brandweerpak kun je dus letterlijk door vuur lopen.
“Tot op zekere hoogte. Maar ook dat is natuurlijk niet onuitputtelijk.”
Een waterstraal als wapen
Marjolein en haar collega’s rennen natuurlijk nooit zomaar een brandend huis in.
“Nooit zonder de bescherming van een waterstaal. We hebben altijd een waterstraal bij ons.”
Al spuitend gaan ze opzoek naar mensen.
“Behalve dat je de vlammen moet neerslaan en blussen, ontwikkelen er zich ook allemaal rookgassen. En die hopen zich op in de woning. Die rookgassen zijn ontzettend giftig, maar ook heel gevaarlijk. Dat is eigenlijk brandstof, dus ook dat kan uiteindelijk weer in de brand vliegen. Met die straal kun je richten op de brand, maar ook eventueel meubels alvast koelen. Als er ergens een brand is en vlak daarnaast staat een bank, dan wordt die aangestraald en wordt hij langzaam warm. Dan zie je hem uitdampen. Dan zijn meubels dus warmte aan het vergaren en kunnen ze in de brand vliegen.”
Het kan dus voorkomen dat iets spontaan in de brand vliegt door de hitte.
“Daar kun je dus ook water op gooien zodat ze vast afkoelen. En die gassen die in de kamer hangen moet je ook koelen. Dus met een bepaalde straal richt je omhoog om de gassen te koelen en met een ander type straal kan je verschillende branden aanpakken.”
Geen woord teveel
Bij een brand staat Marjolein constant in contact met haar collega’s.
“Je portofoon zit aan je pak. Je weet waar je portofoon zit, dus die knop om hem aan te zetten kun je blind vinden.”
Communiceren via zo’n portofoon is een vak op zich.
“Dat gaat ook het vaakst fout. ”
Daarom oefenen ze dat ook nog steeds. Je moet de communicatie via de portofoon zo kort mogelijk houden. Hele verhalen van wat je ziet en meemaakt, daar zitten haar collega’s niet op te wachten.
“Een bevelvoerder wil weten waar jij je bevindt in de woning.”
Hij wil dus weten waar Marjolein is en of ze de brand al gevonden heeft. En natuurlijk of ze al slachtoffers ziet.
“Ook willen ze weten wat er brandt en of je de brand al onder controle hebt.”
Zo weten haar collega’s of er misschien een extra collega naar binnen moet met een waterslang.
“Jij bent op dat moment de ogen en de oren van de bevelvoerder.”
En die bevelvoerder wil dus alleen maar het noodzakelijke weten, want die heeft buiten ook genoeg te doen.
In een brandend huis staan
Een brandend huis is voor de meeste mensen een hele traumatische ervaring.
“Als het je eigen huis is, dan kan ik me heel goed voorstellen dat het heel traumatisch is. Als ik vanuit mijn vak een brandende kamer binnen kom, dan is dat ontzettend mooi. Ik denk dat het een deel adrenaline is en het zal ook opwinding zijn. Je weet ook dat datgene wat je ziet, dat je daar wat mee kan. Je weet dat jij het wapen hebt om het tegen te gaan.”
De brandweerslang met water.
“Als je dan in een kamer komt die helemaal in lichterlaaie staat en alles heeft mooie rood gele vlammen om zich heen en je voelt de temperatuur, dan weet je ook dat je je in een situatie bevindt die niet normaal is. Je helpt ook de mensen als je het kan beperken tot die ene kamer. Het heeft iets heel magisch als je al dat vuur om je heen ziet.”
Een technische hulpverlening
De brandweer wordt niet alleen ingezet bij brand, maar ook bij verkeersongelukken of katten in de boom. Want ja, ook voor dat laatste kan de brandweer gebeld worden.
“Maar dat is dan geen prio 1.”
Een brandend huis of een auto die op zijn kop in de sloot ligt, is duidelijk wel een prio 1.
“Zo’n technische hulpverlening is ook heel mooi om te doen. Helemaal als je echt wat kan betekenen.”
De enige vrouw in het team
Marjolein is de enige vrouw in haar team van brandweerlieden, maar dat is geen punt voor haar.
“Ik heb eerder op Schiphol gewerkt. Daar zijn wat meer vrouwen, maar het team waarin ik zat was ik ook de enige vrouw. Het heeft mij nooit uitgemaakt. Ik wil zelf ook niet dat dat onderscheid gemaakt wordt. Iedereen moet hetzelfde werk kunnen verrichten. Maar je mag altijd hulp vragen aan je maatje. Als je met een schaar of een spreider in je handen staat, ja die dingen zijn gewoon zwaar. Als je op een gegeven moment een tijdje bezig bent en je begint te verzuren, dan kun je beter aan je maatje vragen ‘pak even over’. Dat geldt voor een man, maar voor een vrouw net zo. Daar wil ik best bij zeggen dat mannen in sommige opzichten sterker zijn. Ik vind het prima om bij een slachtoffer te gaan zitten en iemand pratende te houden en de medische zorg te verlenen. En er zijn mannelijke collega’s die dat weer minder vinden om te doen. Maar iedereen heeft zijn eigen kwaliteit en dat maakt ook dat we een team zijn.”
Pas als iedereen veilig is
Wanneer de brandweer komt is er dus ellende, maar Marjolein en haar collega’s zorgen ervoor dat iedereen weer veilig terecht komt. En ze blijven, net zolang tot iedereen ook weer écht veilig is.
“Wij gaan pas weg op het moment dat de patiënt bij de ambulance is. Dus dat hij de zorg krijgt die hij nodig heeft. En dat het voertuig of het huis veilig is. Er moet niet nog een smeulend brandje in zitten. Als er niets meer van onze spullen nodig is, dan gaan we dat allemaal opruimen.”
En dan pas gaat de brandweer weg en laten ze de rest over aan de andere hulpdiensten.