Het eerste wat Vicky Dellas vertelde over haar werk is de lunch. Ze eten tussen de middag altijd samen in de kantine. Gezellig met brood en beleg op tafel. Ik werd uitgenodigd voor de lunch, want als ik over haar werk ging schrijven, dan moest ik wel weten hoe gezellig het tussen de middag bij hen is.
Het Mulier Instituut
Ik ben uitgenodigd bij het Mulier Instituut. Vicky werkt daar als sport onderzoeker. Het kantoor vind je bij Stadion Galgenwaard in Utrecht. Eenmaal binnen is het uitzicht op het veld het eerste wat opvalt.
“Wedstrijden kunnen we vanuit ons kantoor bekijken, maar dat doe ik eigenlijk nooit.”
Het uitzicht past bij hun werk.
De lunch
Er wordt een rondje door het kantoor gedaan met de mededeling dat de lunch klaar staat. Iedereen verzamelt zich aan de lange tafel in de kantine waar het brood, beleg en drinken klaar staat. De pakken met hagelslag en potten met pindakaas worden gedeeld. Net zoals de laatste updates over de gaande projecten, maar ook gezellige verhalen over wat iedereen ziet, hoort, leest en meemaakt buiten de kantooruren.
Ik kan me voorstellen dat Vicky zich hier thuis voelt, want ook al ben ik een buitenstaander, ik krijg meteen een plek aan tafel. Ook weten de meesten wie ik ben en waarom ik daar ben.
“Hebben jullie mijn mail gelezen?” vraagt Vicky aan de paar collega’s die wat later binnen komen lopen.
“Oh ja, je wordt geïnterviewd over je werk, leuk!” is de reactie.
De sociale kant van sport
Na de lunch nemen we plaats in de bibliotheek van het kantoor. Een plek vol met informatie over sociaal wetenschappelijk sportonderzoek, sport en bewegen. Daar vertelt Vicky dat ze bij het Mulier Instituut onderzoek doen naar de sociale kant van sport.
“Het doel van ons sportonderzoek is het versterken, onderbouwen of evalueren van sport- en beweegbeleid en het versterken en ondersteunen van de sportsector in het algemeen. Onze grootste opdrachtgever is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De opdrachten die we daarvoor doen zijn op landelijk niveau. Maar we doen ook onderzoek voor gemeenten, sportbonden of sportaanbieders.”
Gezondheid, diversiteit en landelijk beleid
Het sportonderzoek dat ze doen is dus vrij breed. Dat gaat over vragen als ‘zijn er wel genoeg tennisbanen in een stad als Utrecht’ tot ‘werkt het beleid dat er is om kinderen met overgewicht meer te laten bewegen’.
Vicky onderzoekt hoe kwetsbare doelgroepen zoals migranten en mensen met een laag inkomen kunnen sporten en bewegen. Bijvoorbeeld door te kijken naar wat ze leuk vinden en wat hen tegenhoudt om nu te sporten. Ook kijkt ze naar het landelijk beleid dat gemaakt is om deze doelgroepen meer te laten bewegen.
Samen met Universiteit Wageningen en het AMC Amsterdam heeft ze bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar hoe overgewicht en obesitas aangepakt kan worden. De onderzoeksgroepen waren mensen met een migratieachtergrond en mensen met een laag inkomen.
“Wij doen het onderzoek altijd in opdracht van iemand. Dat is leuk omdat je echt een vraag beantwoordt waar behoefte aan is en de onderzoeken worden gelezen en gebruikt.”
Passie voor onderzoek
Vicky is socioloog, maar daarvoor heeft ze toegepaste psychologie gestudeerd.
“Voornamelijk omdat ik niet zo goed wist wat ik wilde en ik wel geïnteresseerd was in mensen. Tijdens mijn scriptie kwam ik erachter dat ik onderzoek doen heel leuk vind. Maar ik deed HBO, dus kon niet echt onderzoeker worden. Voor een onderzoeksbaan heb je een wetenschappelijk diploma nodig.”
Ze deed tijdens haar scriptie onderzoek naar het drinkgedrag van jongeren in Drenthe. Ze kwam er toen achter dat de keuzes die je maakt, niet 100% je eigen keuzes zijn.
“Alleen kijken vanuit de psychologie is te beperkt. De omgeving waarin we opgroeien of het beleid vanuit de overheid heeft allemaal invloed op wie jij bent en hoe jij je gedraagt. Daardoor heb ik besloten sociologie te studeren.”
Ze wilde verder kijken dan de persoon. Ze vond gezondheid interessant en ze wilde kijken hoe je het gedrag van mensen kan begrijpen en beïnvloeden.
Toen ze haar masterdiploma sociologie had gehaald, kon ze op zoek naar die onderzoeksbaan die ze graag wilde. Via een kennis werd ze getipt over het Mulier Instituut.
“Er waren geen vacatures, dus ik heb een open sollicitatie gestuurd. En toen had ik ineens een baan!”
Geluk herkennen
Vicky heeft al vrij snel ontdekt dat ze onderzoek doen leuk vindt. Ik vraag me af hoe je weet dat je iets leuk genoeg vindt om er je carrière van te maken?
“Onderzoek doen maakte mij heel nieuwsgierig. Naar het antwoord en naar de mogelijkheden.”
Ze doet veel kwalitatief onderzoek. Ze praat daarvoor met de mensen binnen de doelgroepen waar ze onderzoek naar doet. Maar ook met mensen die het beleid maken of sport- en beweegprofessionals. Ook leest ze veel over het onderwerp.
“Dat koppel ik dan aan het verhaal van mensen om zo weer nieuwe informatie op te halen. En uiteindelijk kom je dan tot informatie of een advies waar iemand iets aan heeft. Daar haal ik heel veel energie uit. Zo draag ik bij aan een maatschappelijk belang. Dat is voor mij wel een belangrijk component: de onderzoeken die ik doe, moeten wel op een de een of andere manier gebruikt worden.”
Een eenzaam beroep
“Onderzoek doen is best wel een eenzaam beroep,” vertelt ze.
Ze werkt natuurlijk wel samen met een team, maar meestal zijn dat niet meer dan drie of vier mensen.
“Dit zijn verticale teams. Dat betekent dat er een senior, een medior en een junior in het team zitten. Ik ben junior onderzoeker. Je zit dus wel in een team, maar je werkt niet heel nauw samen. Je hebt allemaal je eigen onderdeel dat je uiteindelijk samen brengt. Je geeft samen richting aan een onderzoek, maar je werk doe je wel alleen.”
Zo’n teamopbouw klinkt heel hiërarchisch, maar voor Vicky zorgt dit juist voor een veilige werkomgeving.
“Er is als junior veel ruimte om te groeien, te experimenteren, fouten te maken en vragen te stellen.”
Ze leert veel van haar senior collega’s maar ze voelt zich ook gelijkwaardig.
“Voor mijn werkgeluk is het heel belangrijk om in een gelijkwaardige organisatie te werken waar je ook fouten mag maken en vragen kan stellen.”
Werktijd vs vrije tijd
Vicky heeft niet zo lang geleden een half jaar gereisd in Zuid-Amerika.
“Daar bedacht ik me dat ik eigenlijk vier dagen in de week wil werken, in plaats van vijf.”
Ze heeft veel interesses en hobby’s. Ze is lid van een toneelclub, slaat regelmatig een balletje op de tennisbaan, heeft een rijk sociaal leven, danst graag op feestjes, vindt rust in yoga en daagt zichzelf uit op de bouldermuur.
“Dus ik dacht, ik wil vier dagen werken, want als ik vijf dagen werk, dan heb ik daar geen tijd voor.”
Na haar reis kwam ze weer terug op kantoor en voor ze het wist, werkte ze weer vijf dagen.
“Voor mij is vijf dagen werken heel normaal. Maar ik vond het toch raar dat het gevoel tijdens die reis zo sterk was dat ik vier dagen wilde werken.”
Ze vindt het best spannend om vier dagen te gaan werken. Al kan ze niet goed benoemen waarom.
“Ik kan vijf dagen werken, dus waarom zou ik dat niet doen? En nu ben ik ook nog jong, dus ik kan veel werken en daarom ook meer sparen om bijvoorbeeld ooit een huis te kopen.”
Maar haar gevoel zegt dat ze meer tijd wil voor zichzelf. Daarom heeft ze nu besloten om een keer in de twee weken vier dagen te werken. Een tussen oplossing om te kijken of het iets voor haar is en om uit te vinden wat ze met die extra vrije dag gaat doen.
“Ik wil er een doe-dag van maken en niet gebruiken als uitslaap dag. Dat kan ook betekenen dat ik dan bijvoorbeeld de was doe. Zodat ik dat niet meer in het weekend hoef te doen en daardoor dan meer tijd heb voor leuke dingen. Ik wil tijdens die vrije dag bijvoorbeeld ook mijn Spaans weer oppakken. Wie weet vertrek ik een keer voor een poosje richting Zuid-Amerika.”
Werk is maar werk
“Ik vind mijn werk leuk, want ik word intellectueel uitgedaagd in mijn werk. Dat vind ik belangrijk en ook interessant.”
Tegelijkertijd vindt ze werk ook maar werk. Voor Vicky is het een manier om je leven te bekostigen. Om in je vrije tijd de dingen te kunnen doen die je wilt doen.
“Werkgeluk is dat je buiten je werk om niet lijdt aan dat je je werk niet leuk vindt. Je moet er ook niet ongelukkig van worden, want daarvoor zit je teveel uren per week op je werk. Ik vind mijn werk leuk, maar ik vind andere dingen ook leuk. En die kan ik blijven doen omdat ik daar na mijn werk genoeg energie voor overhoud.”